Chaparral, the white roadrunner.
Ik herinner me nog heel goed dat ik voor het eerst een foto zag van een Chaparral. Dat was in het Franse autoblad “L’Automobile et Autosport”. Het was een plaatje van een witte Chaparral 2D in de Karussel van de Nürburgring in 1966; tijdens de 1000 kilometer race, welke met die auto door Phil Hill en Joachim Bonnier werd gewonnen.

Ik (14 jaar oud) was zo onder de indruk van de gestalte; het leek wel op iets uit de ruimtevaart. Wat ik niet wist was het feit dat Chaparral al veel langer bestond en tot een zeer succesvol race team behoorde. Met het oog op een toekomstige Can-Am race bij Speed ’74 zal ik in dit verhaal de historie van het merk aan u voorleggen.
De oprichters:
Twee kapitaalkrachtige Amerikaanse autosportliefhebbers, James Ellis (Jim) Hall en James (Hap) Sharp, die hun bestaan hadden opgebouwd in de Texaanse olie industrie, zijn de figuren achter het team Chaparral. De naam ‘Hap’ kreeg James toebedeeld omdat hij op nieuwjaarsdag was geboren (Hap py New Year).


Jim Hall werd op 17 jarige leeftijd geconfronteerd met een vreselijke tragedie; zijn beide ouders en zus kwamen om het leven bij een ongeluk met hun privé vliegtuig. Jim en zijn twee broers kregen zodoende het beheer over hun vaders olie business en vermogen. Het was zijn broer Dick, die Jim in de autosport introduceerde. Beide raceten in de Amerikaanse SCCA sportwagen series, met Porsche, Maserati, Lotus en Ferrari.


Hap Sharp ontmoette Jim op 21 jarige leeftijd tijdens een race in Fort Worth. Hij bezat een AC Ace en Maserati; gaandeweg groeide hieruit een hechte vriendschap die later leidde tot de oprichting van Chaparral cars.
Het logo van Chaparral is de roadrunner, een grondvogel uit het koekkoek geslacht die zich snel rennend verplaatst, daarbij haalt dat diertje snelheden van meer dan 30 kilometer per uur. Dankzij het raceteam is dit dier ook bekend als de Chaparral vogel.

Formule 1:
Geïnspireerd door Cooper en Lotus besloot Jim Hall begin 1960 zijn geluk te beproeven in de F1 en heeft zodoende de Europese circuits leren kennen. Hij reed een witte Lotus 18, maar was weinig succesvol.

Chaparral 1:
Hij wordt (achteraf) de Chaparral 1 genoemd maar in feite was deze auto niet het werk van Jim Hall en Hap Sharp. Twee andere constructeurs, Troutman en Barnes, die hun sporen al bij Scarab hadden verdiend, waren de ontwerpers en bouwers van deze auto, een front engined sportscar met buizen frame; een klassiek concept. De modificaties die geleidelijk aan deze auto werden toegepast waren wel het werk van Hall en Sharp. Deze auto was redelijk succesvol in de SCCA races van 1961 met 3 overwinningen en 9 podiums in 18 races.

Chaparral 2A en 2C:
Het echte grote werk en de dominante successen kwamen met de Chaparral 2A (later omgedoopt tot 2C). Deze auto was de eerste echte Chaparral. De auto had een ultra licht maar ijzersterk composiet monocoque chassis, destijds een baanbrekende ontwikkeling. Ook de aerodynamica, iets wat in 1963 nog in de kinderschoenen stond, kreeg veel aandacht. Aanvankelijk werd gedacht aan een gesloten sportscar, maar uiteindelijk werd het een open versie. De 2A/2C is wel de meest bekende Chaparral aller tijden, en bracht het team van 1963 tot 1965 maar liefst 21 overwinningen, totaal 40 podiums en het SCCA kampioenschap. Het was vrij normaal om Hall #66 en Sharp #65 als 1e en 2e over de finish te zien gaan.



Chaparral 2D en 2F:
Bekend zijnde met de Europese circuits lieten Hall en Sharp zich verleiden om mee te doen met de sports/prototype races aldaar. In 1966 startte men o.a. op Le Mans en de Nürburgring. De Chaparral 2D was een gesloten versie van de 2C, met bewegende achtervleugel, iets was toendertijd uniek was in zijn soort. Tot ieders verbazing werd de race op de “Ring” winnend afgesloten. De bekendheid van Chaparral in Europa was daarmee een feit. De 2D werd voor 1967 doorontwikkeld als de 2F, met een hoge bewegende vleugel aan de achterzijde en een meer hoekige body. Met deze auto werd de 1000 km race op Brand Hatch gewonnen, maar verder was het seizoen een grote flop. De auto was razend snel, maar de betrouwbaarheid van de automatische transmissie was ronduit slecht.


Canam Chaparral 2E en 2G:
De SCCA sportscar races in de V.S. werden in 1966 omgedoopt tot de wereldberoemde Canam serie. Een klasse van super snelle en krachtige race monsters met een dikke Amerikaanse V8 krachtbron. Een nieuw ontwikkelde Chaparral 2E met een hoge, bewegende vleugel aan de achterzijde werd speciaal hiervoor gebouwd. Omdat de auto een automatisch versnellingsbak had, ontbrak het koppelingspedaal. In plaats daarvan werd een pedaal geplaatsts om de vleugel te activeren, een met de voet bediend DRS systeem zou je kunnen zeggen. Jim Hall en Phil Hill hadden een redelijk succesvol jaar met deze auto; sterker ze hadden het kampioenschap kunnen winnen als in de laatste race die nieuw ontwikkelde vleugel de zaak niet door een mankement had verpest.
De 2E werd voor 1967 en 1968 doorontwikkeld als de 2G, met fors uitgebouwde wielbakken om de immer breder wordende banden te kunnen behappen. Met de 2G had Jim Hall een gruwelijke crash tijdens een Canam race in Las Vegas, die een einde maakte aan zijn race loopbaan. Hap Sharp had al eerder de helm aan de wilgen gehangen.


Chaparral 2H
De baanbrekende reputatie van het team was wereldwijd zeer positief totdat men in 1969 met de 2H uit de hoge hoed kwam. De auto was zodanig geconstrueerd dat er geen vleugel meer nodig zou zijn; sterker het profiel van de body was zelf een vleugel. Het zou een gesloten auto worden waarbij de coureur via raampjes zicht had op de baan. John Surtees, Canam kampioen van 1966, was inmiddels de vervanger van Jim Hall, maar die weigerde in een opgesloten body te kruipen en de wagen moest daarom aerodynamisch weer geheel gemodificeerd worden. Het werd van kwaad tot erger, eerst geen vleugel, toen een kleine vaste vleugel en uiteindelijk een monsterlijk grote vleugel; het veranderde de 2H tot een oer lelijk ding. Los daarvan was de auto erg klein en zeer smal, zo smal dat de breedte van de achterbanden circa 55% van de breedte van de auto uitmaakte, en daar moest dan nog een versnellingsbak tussen en de ultra korte aandrijfassen. De 2H is een voorbeeld dat men de verkeerde weg was ingeslagen, het op zich interessante concept mislukte totaal, en het huwelijk tussen John Surtees en het team was al snel verzuurd. Uiteindelijk werd de 2H aan de kant gezet en een (witte) McLaren M12 aangeschaft om het seizoen uit te rijden. Surtees noemde de 2H een auto die door de duivel bezeten was.




De ‘sucker’ Chaparral 2J:
Niet uit het veld geslagen door het debâcle met de 2H kwam Jim Hall in 1970 met wellicht de meest bizarre creatie ooit tevoorschijn; de Chaparral 2J. Een hoekig brede body met een vierkante achterbouw, waarin naast een vette V8 een tweede, 2 cylinder 274 cc compact (tweetakt) brandstofmotortje was geplaatst. Die tweede motor die onafhankelijk van de hoofdkrachtbron functioneerde, dreef twee turbine achtige schoepbladen aan, die als doel hadden de lucht onder body, voorzien van skirts, weg te zuigen, waardoor een vacuüm ontstond onder de auto en deze als het ware aan de baan plakte. Het eerste groundeffect was geboren, downforce werd dankzij Chaparral (niet door Lotus) een begrip.
Deze ontwikkeling was mede te danken aan het feit dat de FIA bewegende vleugels had verboden, dankzij het geknoei in de formule 1, dus Jim verzond een nieuwe list. Door de enorme wegligging gingen de bochtensnelheden flink omhoog en kelderden de rondetijden gigantisch. De concurrentie, hoofdzakelijk van McLaren, werd volledig weggevaagd. Alleen was de pret van slechts korte duur. De auto was wederom razendsnel, maar de betrouwbaarheid van de 2e motor was bedroevend, en als die motor uitviel was de aerodynamica volstrekt waardeloos en de auto een ramp om te besturen. Los daarvan werd de auto door de Canam organisatie verboden. Na vier races was het afgelopen. Het team McLaren had met andere teams samengespannen en gezamenlijk een protest ingediend waarbij het onderwerp ‘levensgevaarlijke auto’ de hoofdrol speelde. Men beweerde dat de Chaparral aan de achterzijde door de schoepen allerlei vuil de lucht inslingerde die de achterop rijdende coureurs in hun gezicht kregen.
In 1978 zou Brabham F1 het ‘sucker’ concept van Chaparral kopieren met de BT46B ‘fan car’, maar deze werd reeds na 1 race verboden.
Ook beweerde het team McLaren dat de overmacht van de Chaparral 2J zo groot was, dat het de competitie zou bederven. De protesten werden toegekend en het was over en uit. Jim Hall, die niet eens de kans kreeg zich te verdedigen, was witheet van woede, temeer omdat McLaren al 3 jaar lang de Canam serie volledig overheerste en nu Chaparral beschuldigde van competitie bederf. Met dank aan McLaren verdween Chaparral voorgoed uit de Canam, tot grote teleurstelling van publiek, media en sponsoren, de serie begon daarna sterk in te krimpen aan populariteit, de startvelden werden alsmaar kleiner en na een korte maar hevige deelname van Porsche en Shadow was de Canam in 1974 morsdood.


Tenslotte:
Team Chaparral en met name Jim Hall zijn de geschiedenis ingegaan als baanbrekende innoverende constructeurs met vele nieuwe vindingen. Dat oordeel moet enigszins genuanceerd worden. Eerlijk gezegd was Chaparral een rijdend proef laboratorium van General Motors. En veel van de nieuwe ideeën kwamen niet van Jim maar vanuit Detroit, zo ook de laatstgenoemde 2J ‘sucker’car van 1970, die al twee jaar daarvoor als GM concept bestond. Jim was met name kundig in het toepassen van nieuwe technologieën en dat maakte de Chaparrals uiterst geavanceerd. Daarnaast bezat Jim een test circuit in de Texaanse ‘woestijn’, genaamd Rattlesnake (ratelslang) Raceway. Vele GM prototypes werden daar in het geheim getest. Er was een regel dat als een auto op dat test circuit zou stilvallen, de bestuurder de auto niet mocht verlaten, maar moest blijven wachten tot er een sleep – of duw auto hulp kwam bieden. Uitstappen betekende een grote kans op een beet van een extreem giftige ratelslang, en dat was niet echt gezond. Wel een goede manier om pottenkijkers op afstand te houden.
Na de Canam heeft Team Chaparral nog successen behaald in de TransAm met de Chevrolet Camaro en men won in 1978 en 1980 de Indy 500 met de revolutionaire Chaparral 2K-Cosworth.


Jim Hall, thans 86 jaar is nog in leven, zijn partner Hap Sharp maakte zelf een einde aan zijn leven in 1993 toen hij te horen kreeg ongeneeslijk ziek te zijn.
In het klassieke slotracen en modelbouw in zowel 1/32 als 1/24 is de Chaparral niet weg te denken, velen van ons kennen de modellen. Monogram, Cox, AMT, K&B, Strombecker, Marx, Revell, LS, Academy, Hawk en inmiddels ook Slot-it, om maar eens wat te noemen. En dan heb ik de vele lexan bodies e.d. nog maar achterwege gelaten.
We kijken met belangstelling uit naar 2022, hopende dat de geplande Canam race op Speed ’74 dan wel kan doorgaan.

Naschrift:
Het grootste deel van de originele Chaparral cars heeft de tijd overleefd en zijn gerestaureerd; ze zijn nu te bewonderen in het Petroleum Museum in Midland, Texas.

Mocht u zich afvragen of er ook een de 2B bestond? Jawel maar dat was een Chevrolet Corvette Grand Sport 2B concept die nooit geracet heeft. Hij lijkt wel heel veel op de Chaparral 2A/2C.

Dan was er ook nog een Chaparral Formule 5000 racer in 1971 met een neus die leek op een kano, die een zeer korte, onsuccesvolle loopbaan had.
